Opkomst van de Indo in de koloniale tijd (1596 – 1942)
Toen de Portugezen in de 16e eeuw Indië aan de VOC verloren, was de Archipel een versnipperd eilandenrijk. Drie eeuwen later leidde de Nederlandse ethische politiek tot een zelfbewust Indonesië, dat koloniale heerser Nederland verjoeg. Deel 1 van een tweeluik waarin we inzoomen op de koloniale geschiedenis van Nederland in voormalig Nederlands-Indië.
Wellicht ten overvloede: deze – maatschappelijk georiënteerde – bloemlezing van onze koloniale geschiedenis, is langer dan onze andere posts. A.s. vrijdag sluiten we deze historische terugblik af, met aandacht voor de Japanse bezetting tot en met de soevereiniteitsoverdracht in 1949. Wil jij iets toevoegen aan dit overzicht? Reageer, zodat we samen met jullie een dossier kunnen samenstellen over de koloniale tijd.
Eerste Nederlanders in Indië: de VOC
De VOC (1602-1799) was een handelscompagnie en had als doel zoveel mogelijk geld te verdienen met de internationale handel in specerijen en andere exotische artikelen. Haar dominantie in Indië duurde twee eeuwen en begon in 1596 in Bantam (Java). Via Batavia en op Ambon (Molukken) breidde deze compagnie haar handelsimperium in Indië uit naar de hele archipel, met strategisch gelegen handelsposten op onder meer Java, Sumatra, de Molukken, Celebes (Sulawesi) en de Banda-eilanden. In 1795 ging de VOC failliet en in 1799 vervielen haar bezittingen aan de Republiek der Nederlanden – inclusief Nederlands-Indië.
Ontstaan van de Indo
De VOC-mannen zochten al snel het ‘gezelschap’ van lokale vrouwen op. Zo ontstond een nieuwe bevolkingsgroep: de Indo-Europeanen (in de VOC-tijd mestiezen of sinjo’s genoemd). Officieel was leven met concubines niet toegestaan, in 1620 werd dat bij wet zelfs verboden. Daarom liet de VOC vrouwen overkomen uit Nederland, zonder succes: de overkomst kostte de VOC veel geld, de vrouwen waren slecht bestand tegen de tropen en zij wilden vooral snel met hun echtgenoot repatriëren. In 1630 veranderde de wetgeving, waardoor trouwen met lokale vrouwen de voorkeur kreeg. Die vrouwen wilden tenminste in ‘de oost’ blijven, kinderen uit zulke huwelijken waren beter bestand tegen een leven in Indië en een huwelijk met een lokale vrouw kostte de compagnie niets. Een vrouw laten overkomen uit Holland was voorbehouden aan hoger geplaatst VOC-personeel. Terugkeren met een lokale vrouw naar Holland was verboden.
Lokale vrouwen waren beter bestand tegen leven in de kolonie.
Frans en Brits bestuur
Nederland kreeg Indië in 1799 in handen, maar toch zou het pas in 1824 de kolonie zelfstandig gaan besturen. Nederland was sinds 1795 onder Frans bestuur gekomen. In eerste instantie had de Bataafs-Franse republiek vrij veel zelfstandigheid, maar in 1810 werd de republiek ingelijfd door Frankrijk. In diezelfde periode verloor Nederland Indië aan Engeland: sir Stamford Raffles werd er in 1811 gouverneur-generaal. Pas in 1824 kreeg Nederland haar kolonie volledig in bezit.
Invoering Cultuurstelsel
Na het Britse bestuur, kreeg zelfstandige natie de Republiek der Nederlanden de Indische archipel in handen. Hoe ging zij geld verdienen aan die kolonie? In Indië hield de Republiek de bestuursvorm in stand die de VOC had ingevoerd: een gouvernement, geleid door een gouverneur-generaal (GG). Gouverneur-generaal Jeroen van den Bosch, die in Indië diverse GG’s geassisteerd had, had een antwoord: de invoering van het – later door Multatuli beklaagde – Cultuurstelsel. Tot die tijd gold het landrentestelsel: lokale boeren waren verplicht 2/5e van hun oogst aan hun koloniale heerser af te staan. Onder het Cultuurstelsel werden zij verplicht 20% van hun grond te gebruiken voor producten voor Nederland. In de praktijk was dit onder dwang vaak meer dan 20% of de beste grond die een boer had. Verder kregen lokale vorsten meer geld als hun gebied Nederland meer opbracht. Het stelsel had uitbuiting en hongersnoden tot gevolg.
Nieuwe toestroom van Hollanders
Onder het Cultuurstelsel was exploitatie van de kolonie voorbehouden aan de Nederlandse staat, tot woede van veel Nederlandse ondernemers. Zij wilden ook geld kunnen verdienen aan de kolonie. Met de invoering van twee nieuwe wetten (de Agrarische wet en de Suikerwet in 1870) werd particuliere exploitatie van de kolonie mogelijk en zou er tevens een einde komen aan de uitbuiting door lokale vorsten. Deze openstelling van de kolonie leidde tot een toestroom van ondernemende Hollanders en andere Europeanen. Dit keer waren het veelal vrijgezelle mannen of getrouwde stellen die al dan niet met hun gezin naar Indië verhuisden: een heel ander volk dan de militairen en zeemannen die in de VOC-tijd naar Indië kwamen.
Koloniale bevolking
De koloniale bevolking van Indië bestond inmiddels uit gouvernementsambtenaren, particuliere plantagehouders en militairen. De oorspronkelijke inwoners van de archipel hadden hun eigen vorstendommen, werkten op het land of als bediende voor de koloniale bevolking. Nog steeds werden er Indo-Europese kinderen geboren, vaak uit de heimelijke ‘ontmoetingen’ tussen een Europeaan en een lokale vrouw. De Indo-Europeanen die niet door hun Europese vaders teruggestuurd waren naar de kampong, groeiden in de koloniale domeinen op als tussengroep. Als zij geluk hadden, waren zij erkend door hun vader en hadden zij de status van “gelijkgesteld aan een Europeaan.”
Als zij geluk hadden, waren zij erkend door hun vader.
De ‘gelijkstelling’ van de Indo-Europeanen in 1854
In 1854 zorgde de gelijkstelling ervoor dat de samenleving volgens een hiërarchisch model ingedeeld werd, dat een keerpunt betekende voor de Indo-Europeanen. De samenleving werd hiërarchisch ingedeeld in (1) Europeanen, (2) Vreemde Oosterlingen en (3) Inlanders. Elke groep had eigen juridische rechten en plichten. Het belang van deze indeling was dat Indo-Europeanen een juridisch gelijkwaardige positie kregen aan volbloed Europeanen: totoks. In 1892 werd hun positie bevestigd in de Wet op het Nederlanderschap. Dit gold overigens alleen voor Indo’s die erkend waren door hun Europese vader: was hij niet erkend, dan kreeg hij de status van Inlander.
Voorkeurspositie
De ‘gelijkgestelde’ Indo-Europeanen hadden een voorkeur voor werk als “klerk” om te onderstrepen dat zij een status met meer rechten dan de oorspronkelijke bevolking. Denk daarbij aan banen als ambtenaar en administrateur op een plantage. Andere banen voor Indo’s waren onderwijzer en militair (waarbij iemand natuurlijk liever een officier was dan een soldaat). In eerste instantie gaf de volbloed Europese elite (de totoks) deze groep ook een voorkeurspositie als het ging om de invulling van dergelijke posities. Totdat de ethische politiek ingevoerd werd.
Ethische politiek: de inheemse bevolking verheffen en beschermen
Een Ereschuld: invoering ethische politiek
Rond de eeuwwisseling deed de ethische politiek (ook wel voogdijpolitiek) zijn intrede in Nederlands-Indië, mede ingegeven door Multatuli’s Max Havelaar. In 1901 kondigde koningin Wilhelmina aan dat Nederland een Ereschuld had en ‘als Christelijke Mogendheid’ de taak had de lokale inwoners te ‘verheffen’ en haar te beschermen tegen willekeur van de inheemse adel. De ethische politiek had als gevolg dat de inheemse bevolking goed onderwijs kon volgen en op den duur aanspraak maakte op de lagere ambtelijke banen, tegen een eerlijk loon (het unificatiebeginsel). Tevens was het voornemen van de Nederlandse regering om van Nederlands-Indië een moderne staat te maken, onder leiding van Nederland.
Achtergestelde Indo-Europeanen
De door de ethische politiek verleende voorrang aan de inheemse bevolking betekende dat Indo-Europeanen hun banen verloren. Zij moesten aanzien hoe zij, ondanks hun Europese status, opeens gelijkgesteld werden aan de lokale bevolking: zij kwamen door het eerder genoemde unificatiebeginsel op hetzelfde loonpeil als de ‘inheemse’ klerk. Staffuncties waren niet toegankelijk voor Indo-Europeanen, – hiervoor was een universitaire opleiding vereist. Alleen totoks en, door de ethische politiek, leden van de inheemse bevolking konden die volgen. Door deze ‘indianisatie’ en sociale achterstelling door de totoks voelen Indo-Europeanen zich tussen 1900 en 1920 bedreigd in hun bestaan.
Hoog opgeleid, maar geen macht
Onderdeel van de ethische politiek was de associatiegedachte: de inheemse bevolking zou Westerse normen en waarden leren, zodat op termijn een ‘multiraciale bevolkingsgroep zou ontstaan die Indië zou gaan besturen.’ Daarom mochten enkele volbloed Indonesiërs een universitaire opleiding volgen in Nederland, onder wie de latere nationalisten Mohammed Hatta en Soetan Sjahrir. Een derde naam die in deze alinea niet mag ontbreken, is die van Soekarno (die geen voornaam had). Hij kreeg toegang tot de Hogeschool van Bandung, waar hij opgeleid werd tot ingenieur. Zo ontstond er een ‘inheemse’ hoogopgeleide elite, die het westerse gedachtegoed beheerste, maar in Indië op bestuurlijk niveau niets wezenlijks mocht uitvoeren.
Telkens veranderende wetgeving voor Indo-Europeanen
Inheems verzet tegen de elites
Alle hoge posities bleven voorbehouden aan Nederlanders, aangezien op deze posities de Nederlandse staat vertegenwoordigd werd. Daarmee had de associatiegedachte de grondslag gelegd voor de nationaliseringbeweging. De moderne inheemse elite ontwikkelde een weerzin tegen de koloniale overheersing, waardoor de onderlinge saamhorigheid toenam. Versterkt door de opkomst van de islam, voelden Javanen zich niet langer alleen Javanen. Steeds meer voelden zij zich Indonesiër. Deze nationalisten gingen zich tevens afzetten tegen de traditionele eigen elite, die minder verlichte denkbeelden had en uit eigen belang samenwerkte met de Nederlanders.
Indo-Europeanen verenigden zich
Als reactie op deze ontwikkelingen, ontstond behoefte aan een belangenbehartigende organisatie voor Indo-Europeanen: het Indo-Europees Verbond (IEV). Het IEV was de eerste organisatie waarin Indo-Europeanen zich met succes verenigden. In tegenstelling tot eerdere initiatieven, wist het verbond de meerderheid van de Indo-Europese gemeenschap (van elite tot klerk) aan zich te binden; zij namen geen beginselprogramma op. Totoks reageerden geïrriteerd: zij zagen het IEV als blijk van jaloezie van Indo-Europeanen – maatschappelijk succes hing niet af van huidskleur, maar van de eigen inzet. Uit de koloniale sociale geschiedenis valt op te maken dat dit waar was, maar waar de totoks aan voorbij gingen, was dat Indo-Europeanen telkens weer te maken kregen met continu veranderende wetgeving. Iets dat exemplarisch zou zijn voor de mate waarin deze ‘tussengroep’ afhankelijk was – en is – van de politieke wind in Den Haag.
Hyper Nederlandse Indo-Europeanen
In de jaren ’20 voelden Indo-Europeanen zich geroepen om zich te onderscheiden van de inheemse bevolking. Ze gingen zich hyper-Nederlands gedragen en de Nederlandse overheid stimuleerde deze Nederlandsgezindheid: een sterke steun voor Nederland bij de Indo-Europeanen versterkte het koloniale gezag. Het echte Indische leven bleef, maar verhuisde naar binnen. Ondanks de maatregelen van de Nederlandse regering om het Indonesische nationalisme in te dammen, was het niet weg te krijgen uit Nederlands-Indië.
Pleidooi voor Nederlands-Indië als zelfstandig onderdeel Koninkrijk
Het einde van de kolonie
In de crisisjaren van 1930 nam de roep om zelfstandigheid toe, variërend van zelfstandig binnen het Koninkrijk der Nederland tot volledige onafhankelijkheid. Soekarno, Hatta en Sjahrir kregen steeds meer steun van de lager geplaatste autochtone bevolking. In 1936 diende een vertegenwoordiger van de inheemse bevolking, Soetardjo, in de Volksraad een petitie in. Daarin verzocht hij – tevergeefs – de Nederlandse regering om Nederlands-Indië een zelfstandige plek in het Koninkrijk te geven. Aan de vooravond de Tweede Wereldoorlog was de spanning in Nederlands-Indië hoog opgelopen. Meer daarover lees je op 17 augustus a.s.
Heb jij aanvullingen op deze bloemlezing van de Nederlandse koloniale bezetting tot 1942? Laat je horen en reageer.
Geraadpleegde bronnen
- www.voc-kenniscentrum.nl
- www.parlement.com
- Wikipedia
- www.vijfeeuwenmigratie.nl
- H. van den Doel Afscheid van Indië. De val van het Nederlandse imperium in Azië (Amsterdam 2001).
- H. Meijer In Indië geworteld. De twintigste eeuw (Amsterdam 2004).
Even een kleine opmerking over Multatuli. Max Havelaar was ambtenaar BB en niet tegen het cultuurstelsel op zich. Vanwege het indirecte bestuur werden de geleverde producten betaald aan de hoofden waarmee de afspraken waren gemaakt, de tani’s zagen daar heel weing van terug. Lees de toespraak van Max Havelaar tot de hoofden van Lebak. Zijn opstelling in deze zaak heeft hem zijn baan gekost.
Quote:
” Soekarno (die geen voornaam had). ”
——————————————————————————
Juist die naam Soekarno is een voornaam.
Soekarno was de 2de kind van de echtpaar Raden Soekemi Sosrodihardjo Javaan-(leraar ) en Ida Ayu Nyoman Rai (Balinese).
Bij de geboorte was zijn naam Koesno Sosrodihardjo*
Doordat hij ziekelijk was kreeg hij een nieuwe naam Karno met toevoeging Soe ( betekent goed of mooi) .
Het was bij de Javanen en Sundanezen een gewoonte om hun “ziekelijke”kinderen een andere naam te geven die meer paste bij de persoon ( een naam moet altijd passend zijn =cocok).
Formeel moet hij eigenlijk Raden Soekarno Sosrodihardjo heten.
Het is ook toen nog de gewoonte dat men geen achternaam(familienaam gebruiken) behalve als ze in dienst zijn als ambtenaren (in het bijzonder de B.B of leraren ).
De elite die niet verbonden zijn met de Nederlands Indische regering gebruiken hun achternamen niet .
Soms hebben ze andere alias namen.
(zie o.a Raden Mas Soewardi Soerjaningrat , de Indonesiers en de Nederlanders kennen hem ook als Ki Hadjar Dewantoro).
PS: ik heb ook een nieuwe naam gekregen omdat ik toen vaak ziek was, zelfs een nieuwe “pleegouders” .
Met de bijbehorende selamatan.
“De moderne inheemse elite ontwikkelde een weerzin tegen de koloniale overheersing, waardoor de onderlinge saamhorigheid toenam. Versterkt door de opkomst van de islam, voelden Javanen zich niet langer alleen Javanen. Steeds meer voelden zij zich Indonesiër. Deze nationalisten gingen zich tevens afzetten tegen de traditionele eigen elite, die minder verlichte denkbeelden had en uit eigen belang samenwerkte met de Nederlanders.”
———————————————————————————–
Kleine aanvulling.
De moderne inheemse elite ging pas als een eenheid optreden na de lancering van Sumpah Pemuda 1928, de afwijzing van Petitie van Mas Soetardjo Kartohadikusumo, de voorstellen van GAPI (overkoepelende nationalisten beweging) door de Nederlanders.
Zie de opkomst en ondergang van de Boedi Oetomo beweging( nog elitair Javaans geschoeid) later de invloed van de politiek geschoeide Sarikat Islam .
De nationalisten van het eerste uren waren juist kinderen van de toen “heersende” elite waarvan sommigen (een klein percentage)ook echt met de Nederlanders samenwerken .
Boze tongen beweren zelfs dat ze met de Nederlanders collaboreren.
Zie de namen van de eerste lichting nationalisten / founding fathers , ze waren ook leden van de Regenten Bond en of Prinsen Bond ( voorbeeld zie o.a de groep Indie Weerbaar).
ik ben altijd te vreden met mijn ouders als indo van geboorte maar de erkenning van de koloniale tijd is bewust achter gebleven.ik weet het door mijn bewust heid als kind van vroeger.
is het waar dat Nederland vrij moest geven vanwege de druk van de VS……anders kreeg Nederland geen Marchal hulp….’en zou Nederland dus communistidch worden bij weigering…..