In een serie blogs schrijf ik over ‘gedeeld cultureel erfgoed’ van Nederland en Indonesië; culturele schatten die voortkomen uit het gedeelde verleden van de landen, maar die nu – na hun ‘scheiding’ en nieuwe levensfasen los van elkaar – niet vanzelfsprekend meer onder de zorg van de landen vallen. In dit eerste blog introduceer ik het fenomeen gedeeld cultureel erfgoed en geef ik voorbeelden van omgang met de gedeelde culturele schatten ‘overzee’.
Erfenis van een gedeeld verleden
Je hebt het vorig jaar misschien wel meegekregen; het nieuwsbericht dat belangrijke VOC-documenten lagen te verrotten in het Indonesische archief. Kilometers zeventiende en achttiende-eeuwse papieren van de Nederlandse VOC in het Arsip Nasional te Jakarta, zouden beschadigd zijn door inktvraat. Het klimaat binnen het gebouw was de oorzaak. Historicus Hendrik Niemeijer luidde de noodklok en pleitte voor digitalisering. ‘Noch de Indonesische noch de Nederlandse regering kijkt er naar om’, zei Niemeijer in Dagblad Trouw.[1]
De VOC-documenten zijn een voorbeeld van gedeeld cultureel erfgoed. Cultureel erfgoed omdat het belangrijke culturele en historische objecten zijn die het verdienen bewaard te worden voor volgende generaties. Gedeeld, omdat het niet verbonden is met de geschiedenis van één land, maar met die van meerdere landen. Het VOC-archief is voor Nederland bijvoorbeeld een gigantische bron van handels-, economische en politieke betrekkingen uit die tijd. Voor Indonesië zijn de archieven belangrijk omdat ze onder meer informatie bevatten over oude machtsverhoudingen tussen de sultanaten en vorstendommen.[2]
Kind van gescheiden ouders
Toch kijkt men niet vanzelfsprekend naar deze gezamenlijke erfenis om. Het land waar het cultureel erfgoed zich bevindt, heeft zeggenschap over de objecten, terwijl het andere land net zo goed erfgenaam te noemen is. Net zoals bij een kind van gescheiden ouders, moeten er dus afspraken gemaakt over de taakverdeling. Dat het ‘kind’ soms ook compleet vergeten lijkt te worden of dat geen van de partijen zich verantwoordelijk voelt, is bij de VOC-documenten helaas pijnlijk duidelijk.
Gelukkig zijn er ook voorbeelden van succesvolle samenwerking. In Nederland voeren het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen een beleid om gedeeld cultureel erfgoed duurzaam te behouden (het Beleidskader GCE)[3]. De ministeries stellen geld en kennis beschikbaar om zorg te dragen voor archieven, museale collecties, archeologie, gebouwen, landschappen en zelfs gebruiken en verhalen in landen waarmee Nederland een gedeeld verleden heeft. Naast Indonesië zijn dit maar liefst acht andere landen.[4] Met ambassades en publieke en particuliere organisaties in het buitenland worden projecten opgezet om erfgoed in kaart te brengen en te onderhouden.[5]
Gezamenlijke inzet in Indonesië
In Indonesië is er bijvoorbeeld in 2008 een netwerk opgericht om conservering van historische gebouwen te stimuleren. De Nederlandse Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Stadsherstel Amsterdam adviseren daarbij. Inmiddels zijn 48 Indonesische steden aangesloten op het netwerk en ligt bij de meeste steden een onderhoudsplan klaar voor de bijzondere panden. Een ander project waarbij Nederlandse kennis beschikbaar stelde, is een onderzoek naar historische stationsgebouwen op Java en het ontwikkelen van restauratie- en toekomstplannen voor dit spoorerfgoed.
Andere samenwerkingsprojecten zijn niet direct verbonden met beheer en behoud, maar vooral gericht op het creëren van bewustzijn. Tentoonstellingen zijn hierbij een geliefde vorm. Zo zijn er bijvoorbeeld tentoonstellingen geweest over het leven van Indonesische en Nederlandse kinderen in Batavia, over twintigste-eeuwse kunstenaars in Bali en over Europa door de ogen van Indonesiërs. Op deze manier werken publieke en particuliere organisaties in beide landen samen aan het creëren van meer draagvlak voor hun gedeelde erfenis.[6]
Koloniale sporen in Nederland niet gedeeld?
De inspanningen in het buitenland zijn natuurlijk lovenswaardig, maar hoe staat het eigenlijk met gedeeld cultureel erfgoed in Nederland. Wordt daar ook gezamenlijk voor gezorgd? Of is dat er helemaal niet? In Nederland zijn natuurlijk wel koloniale sporen te vinden, maar we noemen deze eigenlijk niet ‘gedeeld’. In mijn tweede blog over gedeeld cultureel erfgoed, buig ik me over deze vraag.
[4] Australië, Brazilië, India, Indonesië, Japan, Sri Lanka, Suriname, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Rusland zijn door de Nederlandse overheid als ‘GCE-landen’ gedefinieerd.
Reeds begin jaren 80 is in Ned en Indonesie het onderzoek gestart naar het gezamenlijk architecturaal verleden. Dat onderzoek werd verricht door architecten en architectuurhistorici uit beide landen. In 1988 resulterend in een eerst seminar onder de titel Change and Heritage of Indonesian Cities, georganiseerd door de Indonesiche Bond van architecten de IAI en de Nederlandse Bond van Architecten. Op dit seminar heeft de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg een boekje gepresenteerd met de werktitel Architectuur en Stedebouw in Indonesie 1870-1970. Het was een eerste inventarisatie van het bouwkundig erfgoed door mij gedaan vanaf de jaren 1982. In 1990 verscheen een herziene handelseditie van dit boek dat sinds publicatie zijn weg heeft gevonden in Indonesië onder vakbroeders en architecten. Seminar en boek hebben flink bijgedragen aan de bewustwording van het gezamenlijk erfgoed of mutual heritage, nu door het RCE met gedeeld erfgoed aangeduid. begin 2000 werd in Jakarta het Pusat Dokumentasi Arsitektur opgericht. Dit documentatiecentrum voor de documentatie van met name het bouwkundig gedeeld erfgoed heeft sindsdien vele inventarisaties en documentaties gemaakt alsook forse bijdragen geleverd aan de conservering van vele bouwwerken. In 2008 volgde de oprichting van het netwerk van steden dat zich richt op de conservering van oude stadskernen.
de zorg voor het gezamenlijk cultureel erfgoed gaat dus veel verder terug dan 2008. Ik hoop hiermee het beeld wat gecorrigeerd te hebben.
met groet Huib Akihary
auteur en onderzoeker