Amsterdam, 14 april 2008
door Ed Caffin
Eind 2007 en begin 2008 was ik bij een paar thema-bijeenkomsten in Indisch Herinneringscentrum Bronbeek, georganiseerd door werkgroep “Indisch Erfgoed Apeldoorn” (IEA). De werkgroep stelt zich ten doel “de culturele erfenis van het voormalig Nederlands-Indië te behouden, bekendheid te geven en verder te ontwikkelen voor de huidige en volgende generaties”. Het waren goed georganiseerde en druk bezochte bijeenkomsten, de laatste keer zelfs met tientallen mensen op een wachtlijst. In het publiek zag ik steeds vooral de grijze haren van de oudere Indische generaties. Mensen die nog weten hoe het in Indië was en die de Indische cultuur in Nederland de afgelopen 50 jaar gedefinieerd en gedragen hebben.
Maar steeds vroeg ik me hetzelfde af: waar zijn de jongeren? Waar zijn de volgende generaties, die de Indische cultuur moeten doorgeven? Ben ik samen met het handjevol andere jonge Indo’s de enigen van de “nieuwe generatie” die oprecht geïnteresseerd zijn? De anderen voelden zich daardoor wellicht net als ik in eerste instantie meer toeschouwer dan deelnemer. Ik keek met plezier naar heftig meeknikkende hoofden in het publiek als de spreker iets treffends zei over de Indische cultuur: “…ja, en dan zei mijn moeder natuurlijk weer, soedah, laat maar!” en genoot van het opgewonden gefluister bij het zien van een foto van een bekende plek “ja, zeg, dat is de Darmobuurt in Soerabaja! Daar hebben wij gewoo-oond!”
Ik vond de bijeenkomsten geweldig, maar doordat ik bijna alleen maar ouderen zag bekroop me onherroepelijk het gevoel van hoe lang zal dit er nog zijn? En ik was vast niet de enige. Als hier bijna geen jongeren op af komen, is het Indisch zijn dan op sterven na dood? Als onze opa’s en oma’s en vaders en moeders er straks niet meer zijn is er dan geen Indische cultuur meer? Wordt het stokje hierna niet meer overgenomen?
Nee, dat geloof ik niet. Er zijn namelijk veel jongeren die wel degelijk geïnteresseerd zijn in hun Indische achtergrond, en die dat koesteren. Maar de meesten zijn er op een heel andere manier mee bezig en gaan naar andere plekken. Bijvoorbeeld naar virtuele ontmoetingsplekken zoals Hyves. ‘Indo zijn’ lijkt hier een hype: binnen een paar jaar zijn hier tientallen communities ontstaan van soms meer dan drieduizend jonge Indo’s. Hieronder een indrukwekkend rijtje:
– http://indos.hyves.nl/
– http://indonesia1.hyves.nl/
– http://gordelvansmaragd.hyves.nl/
– http://pasarmalambesar.hyves.nl/
– http://indoweb.hyves.nl/
– http://nederlands-indie.hyves.nl/
– http://moesson.hyves.nl/
– http://hippe-indowz.hyves.nl/
Het zijn allemaal plekken waar Indo’s willen laten zien en bespreken wat Indo zijn voor hen betekent: ontwerpen uitwisselen voor tattoos, discussiëren over de vraag of je pinda genoemd mag worden, samen naar musea, of makanans organiseren en naar Indo parties gaan. Is dit dan de nieuwe manier om met Indisch zijn bezig zijn? Ja, ik denk dat dit soort activiteiten een groot deel van de nieuwe Indische cultuur vertegenwoordigt. Indisch zijn is niet alleen het herdenken en koesteren van wat ooit was, maar op een eigen, nieuwe manier het Indo zijn beleven: samen feesten, eten, drinken, praten en discussiëren.
Dat is allemaal ook ontzettend leuk en belangrijk, maar er gebeurt meer. Dingen die niet meteen zo zichtbaar zijn. Sommige jonge Indo’s durfen eindelijk hun ouders of grootouders de vragen te stellen die nog nooit gesteld of beantwoord zijn, en doorbreken daarmee bepaalde Indische (familie)taboes en herontdekken de complexe Indische geschiedenis. Velen gaan met familie en vrienden of op hun eigen houtje naar Indonesië om te voelen waar hun ouders en grootouders vandaan komen. En ik ken meerdere Indo’s die een tijdens hun studie onderzoek deden naar Indische thema’s zoals de Indische diaspora, de nieuwe Indische identiteit in Nederland en de repatriëring. Jongeren die meer willen weten over de geschiedenis, zelf vragen gaan stellen en beantwoorden en geen “soedah laat maar” meer willen horen.
Want het historisch besef is over het algemeen mager. Ook lange tijd was dat bij mij zo. Want net als de meeste anderen kreeg ik tijdens de geschiedenisles een veel te beperkt en te ongenuanceerd beeld over de koloniale geschiedenis en Nederlands-Indië. We hoorden daar nauwelijks iets over en dat vind ik eigenlijk schandalig. Het ergste is nog, dat dat voor zover ik weet nog steeds zo is. Dus ja, dan maar zelf uitzoeken. En wat voor dingen zouden jongeren dan willen weten? Volgens mij leven bij veel Indo’s vragen als Wat is precies het verschil tussen Indië en Indonesië? Waarom gingen mijn ouders eigenlijk precies naar Nederland? Waarom noemt men dat repatriëren? Maar ook vragen die veel verder gaan dan dat: Waarom Waarom zeiden ze weinig over die tijd? Wat was de reden dat ze zich zo ontzettend probeerden aan te passen aan de Nederlandse cultuur? Waarom kregen mijn ouders en grootouders in hun ogen niet de herkenning die zij wilden?
Dit soort vragen zijn belangrijk en dragen bij aan de vorming van een eigen identiteit die te maken heeft met zowel de Nederlandse geworteldheid als de Indische achtergrond van de 3e en 4e genetatie. Ik denk dan ook dat er geen genuanceerd Indisch zijn mogelijk is als je de geschiedenis niet kent. De jongeren van nu, en dus niet alleen Indo’s, moeten alleen op andere manieren worden bereikt. Liever geen stoffige archieven in de kelders van grijze musea of lange lezingen waarin de taal van de jongeren niet wordt gesproken. Daarom ben ik blij dat er steeds meer wordt georganiseerd voor Indische jongeren tijdens festivals zoals Pasar Malams, ja, maar dan ook graag door jongeren en op een jonge manier. Jongeren bereiken via tijdschriften, natuurlijk, waarom niet? Maar laat de derde en vierde generatie Indo daar dan ook zijn belevenissen in schrijven en de vragen stellen die zij beantwoord willen zien. Herinneringscentrum Bronbeek: ja, ook. Laat jongeren meebeleven wat Indische cultuur is. Samen met de oudere generatie. Maar ook hier is het belangrijk om aansprekend genoeg te zijn voor een jong publiek.
De Indische cultuur moet (straks) gedragen gaan worden door de jongere generatie. Jongeren moeten daarom meer worden aangesproken en er moet meer ruimte worden gecreëerd voor het geluid van jonge Indo’s die een plek zoeken om met Indisch zijn bezig te zijn. Een voorbeeld is deze blog… Indo’s van de derde en vierde generatie: wees actief, stel je vragen, zoek de informatie die je wilt en vooral: laat je horen!
In een recent berichtje op Indoforever zag ik dat de directeur van Go Tan (leveraar van Indische waren) lid is van het bestuur van het Indisch Herinneringscentrum. Met de herinnering aan al het nepotisme bij het Indisch Huis-bestuur in het achterhoofd word ik dan achterdochtig. Wat doet die kerel daar? Waarborgen dat hij toeleveraar wordt van alle indische waren voor het IHC? Toch niet weer hè die soesa met belangenverstrengeling?
De samenstelling van het bestuur van het IHC is trouwens weer typisch op z’n indisch: allemaal wapengekletter. Commandanten en generaals in het bestuur.
Ik vrees dat het IHC vooral veel KNIL-nostalgie wordt.
En raadpleging van de indische achterban over de opzet van het IHC?
Ach daar doen militairen niet aan. Law and order. Heel overzichtelijk.