Alweer een tijd geleden werd mij gevraagd hoe ik de toekomst van de Indo zie. Niet dat ik word gezien als een groot Indisch denker of iets dergelijks, maar desalniettemin werd het mij gevraagd ten overstaan van zo’n honderd (grotendeels Indische) mensen.

Onder luid applaus had ik met een bijna leeg bierglas mijn entree gemaakt. Dat had overigens te maken met de voorstelling (Circus Bronbeek) die ik daarvoor had gespeeld. De interviewer, die inmiddels was begonnen met zijn talkshow, zag mij de foyer betreden en richting bar lopen, noemde mijn naam en men begon spontaan te klappen. Ik knikte vriendelijk, zwaaide even, ging rustig op een barkruk zitten en bestelde heel nonchalant een nieuw biertje. Dat laatste is best moeilijk als je ego wordt gestreeld. Om een lang verhaal kort te maken: Die avond was ik belangrijk.

Geen wonder dus dat ik enkele minuten later door de interviewer werd gevraagd om me bij gasten van de talkshow te voegen. Daar zat ik dan, derde generatie Indo met een mening èn dat nonchalant bestelde biertje. Tegenover een publiek met vooral eerste en tweede generatie. En al had ik nog niets gezegd, elk woord uit mijn mond zou vandaag op een weegschaal worden gelegd. In de wandelgangen had ik die dag gehoord dat er vanuit het publiek commentaar was geweest op het grote Patrick Neumann-interview in de Moesson een paar maanden eerder. Onterecht naar mijn mening, want die mensen hebben het waarschijnlijk niet goed gelezen. Ik besloot geen risico te nemen en mijn woorden zorgvuldig kiezen.

Ineens begon alles te draaien. Ik zag iedereen wel, maar niet helemaal helder. De talkshow kon ik wel volgen, maar het geluid was wel wat dof. “Ik ben toch niet dronken?”, dacht ik. Het kwartje viel. Zwevend op het succes van de gespeelde voorstelling en de daaropvolgende staande ovatie was ik vergeten te eten. Tegelijkertijd had ik dat eerste biertje te snel en gulzig achterover gegooid. “Domme, domme Patrick….”, klonk het in mijn hoofd. “Geen stomme dingen zeggen… focus… concentreer je op de vragen. Pak die Indo-minutes of fame!”

“Patrick”, hoor ik de interviewer zeggen.

In mij begonnen alarmbellen te rinkelen. “Shit, mijn naam… Focus, focus…” Mijn hoofd sloeg op hol. De interviewer vervolgde:

“Jij bent derde generatie. Hoe zie jij de toekomst van de Indische Nederlander?”

Hoewel ik me zo had voorgenomen me in te houden, hoor ik mezelf zeggen: “We sterven uit. En dat is helemaal niet erg.” Ik keek schaapachtig de zaal in en in plaats van boze gezichten, begonnen mensen in het publiek te lachen en een enkeling knikte instemmend. Ik ratelde verder: “De Indo heeft zich bijna altijd en overal gered in de wereld, dus als we uitsterven hebben we ons goed aangepast. Misschien ligt daar onze kracht.”

De twee biertjes op mijn nuchtere maag werden mijn vrienden en werkte als spraakwater. Wat vond ik mezelf belangrijk die avond. Aan het eind kwam er een oudere Indische man naar me toe. Hij zei: “Je hebt een paar leuke dingen gezegd over dat uitsterven. Hussel de letters van Indo maar eens door elkaar.”

Ik keek de man vragend aan.

“Dino.”