Niks zo ergerlijk als die ene opmerking, midden in een conversatie over muziek, film, boek of een ander ‘ken je klassiekers’-gevoelig onderwerp: ‘Ken jij dat niet? Nee? Echt niet?’ gevolgd door een opsomming van kenmerken waarbij je volgens de verwachting dan toch zou uitroepen: ‘O, die! Ja natuurlijk ken ik die!’ Meestal roep ik dat niet. En dat schijnt nogal gevoelig te liggen. Blijkbaar tel je niet mee als je die-ene-in-eigen-beheer-verschenen-debuutplaat van die-toen-nog-obscure-maar-nu-baanbrekende-band, niet kent.
Je zou er bijna van gaan liegen en eerlijk gezegd heb ik dat weleens gedaan. Ik weet het, weinig sympathiek maar – dit keer – wel eerlijk. De schaamte om te bekennen dat ik een kennelijk voor iedere muziekliefhebber bekend feitje mis, maakt me zwak. De druk om aan de verwachting te voldoen ‘Jaweeel, die ken je toch!’ wordt me te groot. En eigenlijk wil ik gewoon zo graag een echte muziekliefhebber zijn.
Sommige Indo’s hebben hier ook een handje van. De vader van een vriendinnetje, we waren iets van 16 geloof ik, was me eens aan het uithoren over de Indische keuken. Het was eerder een kruisverhoor: hij riep een gerecht, en verwachtte daar een reactie op.
Ik was nog te groen en naïef om hier een snedig antwoord op te hebben (iets in de trant van: ‘Wat grappig dat je de feiten van mij wil horen – ken je ze zelf niet dan?). Hij was me echt aan het uittesten. Ik was er zelfs nog trots op dat ik veel gerechten herkende, en dat ik er soms een redelijk goede omschrijving van kon geven. Maar ja, die naam, bij welke smaak hoort dat ook alweer? En bij de helft van de gerechten moest ik het toch echt af laten weten. Hij was niet onder de indruk. En ik voelde me niet serieus genomen.
De afstraffing was natuurlijk dat ik niet echt Indisch was als ik dat toch niet allemaal kende. Ik zal je vertellen, het meeste van wat ik weet van Indische dingen heb ik op latere leeftijd geleerd. Niet dat ik er niks van mee kreeg thuis, maar het ging met zo’n vanzelfsprekendheid dat ik het niet als kennis meenam in het lange termijn geheugen. Ik kan je wel feilloos zeggen wat ik het lekkerst vind en welke bereiding het meest mijn oma’s kookkunsten benadert, als ik het proef.
Nu weet ik gelukkig beter: niet het kunnen opratelen van de feiten maakt mij Indisch, maar het herkennen van wat er voor mij het meest toe doet. En nu, 10 jaar later, heb ik eindelijk een antwoord paraat: je moet je wel erg niet-Indisch voelen als je bevestiging zoekt in kookboeken-kennis om zo aan anderen te bewijzen dat je Indisch bent. Als je het daar van moet hebben…
Beste Nora, de vraag die ik me stel is, waarom je zo graag indisch wilt zijn, of indisch genoemd wil worden, of tot dat groepje indischen wilt behoren.
Nou begrijp ik wel dat wanneer je jong bent, jij aansluting probeert te zoeken bij bepaalde groepen. Daar is niets mis mee. Maar ik luisterde bijvoorbeeld naar hippie-muziek zonder hippie te zijn, naar punk zonder punker te zijn. Naar new wave, zonder in het zwart gekleed te gaan. Misschien dat ik daarvoor iets te oud voor was. Ik deed daarin helemaal niet mee, ik kon slechts genieten van het gebodene.
Je kunt alle workshops volgen over omgaan met je indisch zijn, maar veel zal dat niet baten. Indisch proberen te zijn door je loyaliteit naar mensen te tonen, maar indischen waren nooit loyaal aan de mesnen – indonesiers -waaruit zij ook voortkwamen.
De meeste indische mensen waarin ik geloofde waren voornamelijk einzelgaengers, die gewoon in de dingen deden die ze leuk vonden. Dat gaf je ook aan. Doe alles wat je zelf leuk vindt – van genealogie, indonesische talen tot geschiedenis zonder daaraan het label indisch toe te kennen. Wellicht ben je daarmee de grootste (indische) cultuurdrager dan de mensen die er alleen maar over kunnen OH’en.
Vergelijk het maar met personen die regelmatig naar een pasar gaan om boodschappen te doen en het de normaalste zaak van de wereld vinden,met mensen die er nooit naar toe gaan maar er slechts over kunnen praten
– en in indie nooit gingen omdat ze zich daarvoor te hoog voelden –
Wat ouder artikel, maar enfin.
Ik kan me vinden in jullie allebei. Ten eerste, Nora, het idee dat iemand die (bijvoorbeeld op culinair gebied) niet voor de volle honderd procent op de hoogte is, ‘niet Indisch genoeg’ zou zijn is inderdaad een beetje silly. In mijn eigen geval, ik kan zonder schaamte verkondigen dat ik gister pas voor de eerste keer in m’n leven gado-gado heb gegeten- nota bene in een waroeng. En lékker dat het was! Deed me denken aan petjel, m’n moeder had me al eerder toevertrouwd dat de twee gerechten niet zoveel van elkaar verschillen. Waarom er bij ons thuis geen gado-ghado werd gemaakt, is me een raadsel.
Zelfde met Maleise woorden. Ik was een oude roman van Marion Bloem aan het lezen, en ik was blij dat het Indonesisch woordenboek dat ik in huis heb goed van pas kwam voor de vele Maleise woordjes in dat boek die ik NIET kende (naast de 30 of zo die ik van thuis ken). Zo ook met wel meerdere Indische dingen die ik, net als jij, nu op latere leeftijd pas leer kennen (maar wat heet latere leeftijd als je een twintiger bent?). Dingen die gewoon nooit aan de orde kwamen in ons gezin. Dingen die mijn oma óf zelf ook niet wist, óf niet doorgaf omdat ze ze niet relevant vond.
Daarin schuilt naar mijn observatie het karakter van een mengcultuur, een mestiezencultuur, als die van de Indo’s. Want als Indo’s zijn we allen gemengd Aziatisch/Europees in verschillende configuraties. En al in de kindertijd van mijn moeder en haar zusjes bleek dat sommige Indische families (en daarbinnen, Indische individuen) meer naar het Oosten neigen, andere meer naar het Westen. Zo waren bv mijn moeders ouders en de ouders van fam. Gayet, jong, modern, westers-georiënteerd, maar daarom niet minder Indisch. Terwijl andere Indische families in hetzelfde dorp ‘meer’ of ‘andere’ tradities hadden, meer Maleis spraken, meer oude Indische gebruiken in ere hielden. Van daaruit kon tegenover mijn moeders familie (en misschien ook de Gayets) een ‘Indischer-than-thou’ houding ontstaan van sommige andere Indischen. Kinderachtig, toch, maar soedah.
In mijn ervaring zijn er ook nog -vooral van de kant van opa en zijn familie (voornamelijk gemeng Duits/Chinees)- veel specifiek Chinese cultuurverschijnselen doorgegeven, die niet meteen met het ‘Indische’ in verband worden gebracht. Toch zijn we honderd procent Indisch, het Chinese is gewoon deel van onze specifieke mix, zoals Thais dat is bij de Indische familie Dietz. En zo ook met de westerse oriëntatie van mijn opa; deels was het frisse progressiviteit van een jonge vader, deels herkenning met het Westen vanuit zijn Duitse bloed.
Juist een mengcultuur van gemengdbloedige mensen zou flexibel en open-minded mogen zijn in de interpretatie van gedeelde identiteit en cultuur. Gelukkig zie ik dat de meeste Indo’s dat ook wel zijn.
Toch moet ik toegeven dat mijn toegenomen interesse in de Indische cultuur en mijn roots samengaat met een behoefte om bv op Pasars ‘onder de Indo’s’ te zijn, misschien in zekere zin ‘ergens bij willen horen’. Ik ben m’n hele jonge leven zo’n beetje een eenling geweest, kreeg daar uiteindelijk genoeg van, en heb sinds begin vorig jaar gezocht naar aansluiting met andere mensen tussen wie ik me thuisvoel. Grappig genoeg vind ik dit gevoel tegenwoordig op pasars. Daarbuiten blijf ik echter een eenling. Ik wil het niet omschrijven als een ‘soort-zoekt-soort’-ding, of een Indische dingen doen ‘om het Indische’; het komt eerder voort uit een herkenning van de sfeer uit m’n jeugd, oma’s keuken, tantes op bezoek- wat ik dus uitbreidt met het leren over de geschiedenis van Indië, de Indo’s, en de cultuur.