Indisch zijn, je Indisch voelen, het Indische in jezelf profileren… Ik ben van mening dat het Indische in mij zich manifesteert in de kleine dingen. In nuances, die over het algemeen niet meteen als Indisch te herkennen zijn. Soms realiseer ik me pas jaren later… ‘Tja, dat was best wel Indisch!’

Laatst, toen ik ongeduldig (helaas één van mijn minder leuke karaktertrekken) stond te wachten tot de rijst in mijn één-persoons-rijstkokertje gaar was, bedacht ik me hoe Indisch mijn eetpatroon altijd is geweest. Ik doel hiermee niet zozeer op de alom bekende selamatans bij opa en oma, of de verjaardagen waarop de hele familie kwam opdraven en een lekker gerecht meenam. Nee, ik doel op de kleine specifieke voorkeuren die ik altijd heb gehad als het om eten gaat.

Ik at van kleins af aan meestal rijst bij het avondeten. Zelfs als ik bij mijn Hollandse opa en oma logeerde maakten die steevast wat rijst voor mij tijdens het avondeten. Als kind op ponykamp weigerde (!) ik de aardappelen te eten die steevast bij het avondeten geserveerd werden. Ik snapte er niets van: “Je at toch zeker rijst ’s avonds?” Tolol die Hollanders daar op ponykamp!

En eten, dat was voor mij als klein Indisch kind toch echt het belangrijkste dat er bestond. Ik herinner me een conversatie tussen mij en mijn vader, toen ik als ukkepuk van hem in de McDonalds een happy meal kreeg. De patatjes die daarbij zaten waren de enige aardappels die ik at. Ondertussen vrolijk babbelend met mijn papa.

Nu was mijn papa een meester in het vertellen van dé grootste onzinverhalen die er bestonden. Tot die dag geloofde ik alles wat hij vertelde. Zo woonde er een reus in de grot die te zien was vanuit het vakantiehuisje in Zwitserland en waren mensen die zonder paraplu in de regen liepen robots. Bijna alles wat we in huis hadden heette totaal anders dan de naam waaronder je het in de winkel kocht. Toen, in het gesprekje dat we hadden in de McDonalds kwam ik erachter dat papa’s ook konden liegen.

‘Papa, is dood gaan eng?’, vroeg ik hem.

‘Nee hoor’, stelde hij me gerust.

‘Ga ja dan naar de hemel?’

‘Ja.’

‘Is het daar eng?’

‘Nee hoor, daar is het heel fijn, daar heb je nooit honger!’

‘Dus daar kun je heel veel eten, ook patatjes!’

‘Nee, in de hemel eet je niet, je hebt daar nooit honger.’

‘Dan wil ik nooit doodgaan!’

‘Waarom dan, doodgaan is toch niet eng?’

‘Maar in hemel kun je niet eten!’

Toen was erover uit, ook papa’s jokten. Geen eten in de hemel! Geen patat en geen rijst? Dat kon toch zeker niet?!