“Ik heb mijn kinderen maar half verteld wat ik meegemaakt heb.”
De Indië-herdenking van dit jaar, waarin stilgestaan is bij het einde van de Tweede Wereldoorlog in Azië, was goed bezocht. Beter dan ik me van de vorige keren kan herinneren. Het viel bovendien op dat er veel meer jongeren aanwezig waren. De herleefde belangstelling voor de periode na de Japanse bezetting in Indonesië is daar beslist debet aan. Dat dit bij de slachtoffers van die periode veel losmaakt, bleek uit een spontaan gesprek dat me kippenvel bezorgde, ondanks de tropische temperaturen.
Fotografie: Tabitha Lemon.
Spiezen
Terwijl de gastvrouw de herdenkingsplechtigheid bij het Indisch monument in Den Haag opent, ontstaat tussen mij en mijn buurvrouw een gesprekje. Mijn buurvrouw woont nu in Voorburg en heeft als kind de bersiap meegemaakt. In 1947 is ze naar Nederland gekomen. “Ja, het staat weer flink in de belangstelling, de Indische geschiedenis. Giste’navond weer. [rillend] Die spiezen, de mensen die daar hingen, ik heb ze zelf gezien als meisje van 6. Mijn moeder heeft ons uit het kamp gehouden. Als de Jap langskwam, hing ze een bordje op de deur waarop stond dat we ziek waren. Daar waren ze als de dood voor, ziek worden. En voor de zekerheid, wij hadden blond haar, legde mammie kussens zelfs over onze hoofden, zodat hij ons niet zag. ”
Rode Kruis
Tijdens de kranslegging door demissionair minister-president Rutte, vertelt de Indische naast mij verder. “Buiten lokte de Jap ons met chocola. Wat doe je als je kind bent hè, in oorlogstijd, en iemand biedt je chocola aan? Oe, wat hebben wij op ons donder gekregen daarvoor. Want onze moeder en haar zus, ze waren zonder hun mannen en als de dood voor de Jap hè, dat ze door de Jap gepakt zouden worden. Pappie zat in het kamp. Toen mijn moeder hoorde dat hij overleden was, was ze er kapot van. Daar stond ze, bij het Rode Kruis, alle boeken en lijsten door te gaan. Totdat ze zijn naam zag. Je blijft hoop houden op goed nieuws.”
Gescheiden van je moeder
Geboeid luisteren we naar de speech van de 16-jarige VCL-leerling Tonny Staal, die vertelt over hoe hij zich heeft proberen voor te stellen hoe het is om als 16-jarige jongen in die tijd gescheiden te worden van je moeder. De Voorburgse naast mij reageert onmiddellijk: “Mijn broertje en ik hebben niet in het kamp gezeten, maar mijn moeder was als de dood dat zij hem zouden meenemen. Telkens moest hij onder zo’n stok door lopen, om te zien of hij al groot was. Gelukkig was hij steeds nog niet groot genoeg voor het kamp. Wat mijn moeder allemaal niet gedaan heeft om ons buiten het kamp te houden. Je kind is je dierbaarste bezit hoor.” Ik knik, terwijl ik over mijn zwangere buik wrijf en de brok in mijn keel wijt aan de zwangerschapshormonen.
Half
Mijn buurvrouw en ik zijn het erover eens dat er opvallend veel jongeren aanwezig zijn. Heeft zij haar kinderen over haar ervaringen verteld, vraag ik haar. Ze slikt. “Half. Ik heb het ze maar half verteld. Mijn kleindochter van 16, die heeft mij gevraagd om mijn verhaal op haar school te vertellen. Op school wilden ze aandacht besteden aan Indonesië en ze hadden niemand. Tja. Voor mijn kleindochter doe ik alles. Dus ik heb mijn ervaring op papier gezet en haar gegeven. Toen ze dat gelezen had, zei ze: ‘Oma, ik hoop dat ik dat nooit hoef mee te maken.’ En ik zei: ‘Ja lieverd, dat hoop ik ook. Dat hoop ik ook.’ ”
Interessant dat uw verhaal begint bij de periode na 15 augustus 1945. Het lijkt mij dat er een onuitgesproken verbod bestaat voor het noemen van die periode bij de jaarlijkse nationale Indiëherdenking. Zou het niet mogelijk zijn op het monument na de tekst …. 15 augustus 1945 toe te voegen …. en daarna.? Dan is er niet alleen herdenken, maar ook erkennen.